Het late middaggedruis van Miller’s Diner werd alleen verstoord door het geklingel van zilverwerk en het zachte gemompel van gesprekken. Families verzamelden zich in hokjes, vrachtwagenchauffeurs nipten aan dampende koffie en een oude jukebox zoemde zachtjes in de hoek. Sergeant Daniel Whitmore, thuis van een missie, zat alleen aan de bar en roerde afwezig in zijn zwarte koffie. Zijn scherpe ogen – getraind om details op te merken die anderen negeerden – vielen op een kleine gestalte aan de andere kant van de kamer.
Een meisje, niet ouder dan drie, zat naast een man die zich luidruchtig aan de serveerster voorstelde als haar vader. De vlechtjes van het meisje omlijstten een bleek gezicht, haar grote ogen schoten nerveus rond. Toen gebeurde het. Ze tilde haar kleine handje op, drukte haar duim tegen haar handpalm en vouwde haar vingers eroverheen – het universele SOS-handsignaal dat tijdens veiligheidscampagnes wordt aangeleerd. Daniel verstijfde. Zijn training sloeg aan, maar hij dwong zijn lichaam om ontspannen te blijven.
Hij draaide zich om op zijn kruk en deed alsof hij in zijn zak greep. Met een vriendelijke glimlach haalde hij een ingepakt stukje butterscotch tevoorschijn en hield het haar voor.
« Hé lieverd. Wil je iets lekkers? »
De reactie van de man was onmiddellijk en heftig. Zijn handpalm sloeg zo hard tegen de zijkant van het gezicht van het meisje dat verschillende gasten naar adem snakten.
« Ze is een allegorie, » snauwde de man, zijn stem snijdend als een mes. « Bemoei je met je eigen zaken. »
Daniels kaken klemden zich op elkaar, maar hij wist dat hij beter niet moest escaleren. Hij verontschuldigde zich nonchalant, liep naar de telefooncel bij de deur en belde het kantoor van de sheriff. « Mogelijke ontvoering. Miller’s Diner. Ik heb nu eenheden nodig, » zei hij zachtjes, zijn ogen strak gericht op elke beweging van de man.