Het stof van een ver land kleefde nog steeds aan de laarzen van sergeant Ben Carter, een blijvende herinnering aan de hel die hij zojuist had doorstaan. Twee lange tochten lang was het beeld van Sarah, zijn jeugdliefde, zijn verloofde, zijn anker geweest, zijn reden om te vechten, zijn belofte voor een toekomst. Hij had haar brieven bij zich gedragen, hun foto versleten en haar naam gefluisterd in de meedogenloze woestijnwind. Eindelijk, na wat een eeuwigheid leek, was hij thuis. De vliegreis, het vliegveld, de vertrouwde rit over Elm Street – elk moment was een stap dichter bij haar omhelzing, bij het leven dat ze zorgvuldig hadden gepland.
Hij reed met zijn afgeragde pick-uptruck de oprit op van hun kleine huis, het huis dat ze samen hadden gekocht vóór zijn laatste uitzending. Een nerveuze opwinding welde op in zijn borst. Hij stelde zich voor hoe ze naar buiten rende, met tranen in haar ogen, en zich in zijn armen wierp. Maar toen hij de motor uitzette, stond er een vreemde auto, een gestroomlijnde, onbekende sedan, naast de hare geparkeerd. Een knoop van ongemak begon zich samen te trekken in zijn maag. Hij zag lichten branden, hoorde vage muziek. Hij duwde de niet-afgesloten voordeur open, zijn plunjezak nog steeds over zijn schouder geslingerd, zijn hart bonsde niet van vreugde, maar van groeiende angst.