Toen Jason stierf, stortte mijn wereld niet zomaar in – hij stortte stukje bij beetje in. Maar wat me het meest schokte, was niet het verdriet om zijn verlies. Het was de wreedheid die erop volgde.
Ik verwachtte dat ik met mijn familie zou rouwen. In plaats daarvan moest ik mijn kinderen en ons huis verdedigen tegen iemand die ons juist had moeten steunen: zijn moeder.
We waren een gezin – ook al wilde ze dat niet toegeven.
Jason en ik waren pas twee jaar getrouwd, maar wat we samen hadden opgebouwd was zo sterk als een leven lang. Hij hield niet alleen van mij – hij koos ook zonder aarzeling mijn kinderen, Ava en Noah.
Hij was er voor haar, van verhaaltjes voor het slapengaan tot pannenkoeken bij het ontbijt, van het ophalen van school tot het repareren van haar fiets. Hij probeerde nooit haar vader te vervangen. Hij werd gewoon haar thuis. Ons begin was niet traditioneel, maar wel echt.
Zijn moeder Eleanor zag de zaken anders.
Ze zei het nooit recht in mijn gezicht – tenminste niet in het begin – maar ik voelde haar veroordeling in elke kille blik. Eens hoorde ik haar aan de telefoon in de gang.
« Ze heeft hem in de val gelokt. Ze zijn niet eens van hem. »
Haar woorden drongen als ijs door me heen. Ik stond daar, met de borden in mijn hand, mijn lichaam bevroren en mijn hart gebroken.
Toen ik het aan Jason vertelde, verontschuldigde hij zich niet. Hij trok me naar zich toe en zei met kalme overtuiging:
« Jij en de kinderen zijn mijn familie. Het verhaal is afgelopen. »
Kort daarna verhuisden we verder weg. Hij zei duidelijk tegen Eleanor: accepteer haar – of blijf weg. Ze koos ervoor om te zwijgen.
Het telefoontje waar niemand op zit te wachten
Toen Mercy General belde, wist ik al wat er aan de hand was voordat de dokter klaar was.
« We hebben alles gedaan wat we konden… het spijt me. »
Het auto-ongeluk had hem onmiddellijk het leven gekost.
De daaropvolgende dagen waren een aaneenschakeling van bloemen, zwarte kleding en verdriet, zo intens dat het voelde alsof ik erin verdronk.
Bij de begrafenis zat Eleanor stijfjes en ondoorgrondelijk in de kerkbank tegenover me. Na de dienst kwam ze naar me toe met een gezicht dat nooit was verzacht.
« Dit is jouw schuld, » fluisterde ze scherp. « Als hij niet naar je toe was blijven rennen, zou hij nog in leven zijn. »
Ik antwoordde niet. Mijn hart was al leeg. Er was geen ruimte voor haar bitterheid.
Toen deed ze het ondenkbare.
Twee dagen na de begrafenis nam ik de kinderen mee naar buiten om ze af te leiden: een rustige picknick in het park, alleen wij drieën.