Op een regenachtige novemberavond in Madrid was het restaurant El Palacio Real gevuld met warme verlichting en elitaire gesprekken.
Aan een van de meest elegante tafels zat Carmen Vega, de iconische Spaanse modeontwerpster, te genieten van haar favoriete Iberische ham, terwijl ze wezenloos naar haar telefoonscherm staarde.
Ze was een 32-jarige vrouw, eigenaresse van een haute couture-imperium en bezat alles wat geld kon kopen, behalve één ding: innerlijke rust.
Buiten, in de motregen en kou, staarde een tienjarig meisje in vuile, gescheurde kleren naar het restaurant met blauwe ogen vertroebeld door honger. Ze heette Lucía en had al drie dagen niets gegeten. Ze raapte al haar moed bijeen, duwde de glazen deur open en liep trillend op Carmen af.
« Pardon mevrouw, » fluisterde ze, « mag ik de portie die u niet opeet, alstublieft? »

Carmen keek op. In de ogen van dat kleine meisje lag een diepe pijn, maar ook een onschuld die haar aan iets deed denken wat ze vergeten was. Er brak iets in haar. Zonder aarzeling schoof ze haar stoel opzij.
“Ga naast me zitten.”
De ober protesteerde, maar Carmen bewoog niet.
Lucía ging voorzichtig zitten en begon te eten alsof het haar eerste maaltijd was.
Tussen de happen door vertelde ze haar verhaal: haar ouders waren overleden toen ze acht was, ze was naar een pleeggezin gestuurd dat haar uitbuitte, en ze liep uiteindelijk weg toen haar adoptievader haar probeerde te mishandelen. Sindsdien leeft ze op straat in Madrid.

Carmen luisterde met een brok in haar keel. Dat kleine meisje had niet alleen eten nodig; ze had liefde, waardigheid en een thuis nodig. Ze besloot haar mee te nemen naar haar penthouse in Chamberí. Ze maakte een warm bad klaar, schone kleren en een bed met zijden lakens.
Maar naast de materiële zaken bood ze haar iets wat niemand haar ooit had gegeven: respect.
Die nacht vroeg Lucía: « Waarom help je mij? »