Acht jaar geleden, op een stormachtige nacht, werd een peuter met de naam Max achtergelaten bij de deur van het kindertehuis waar ik werkte.
Hij had niets anders bij zich dan een doorweekte teddybeer en een hartverscheurend briefje. Zijn grote, plechtige ogen bleven me bij.
Pogingen om zijn biologische moeder te vinden leverden niets op: ze was simpelweg verdwenen.
Na maandenlang zoeken adopteerde ik hem, met de belofte hem de liefde en stabiliteit te geven die hij tot dan toe ontzegd was.

Maar zelfs na jaren van zorg, verhaaltjes voor het slapengaan en het verzorgen van zijn geschaafde knieën, noemde Max me nooit ‘mama’.
Er bleef een stille barrière tussen ons bestaan, een barrière opgebouwd uit verlies, verlating en onbeantwoorde vragen.