Michael gooide niet zomaar geld in het probleem. Hij schreef de kinderen in op betere scholen, regelde begeleiding voor hun vader en richtte een klein fonds op om ervoor te zorgen dat ze altijd eten en kleding hadden. Belangrijker nog, hij bezocht hen regelmatig. Voor Emily was hij niet langer zomaar een vreemde; hij was iemand die haar zag, iemand die respect had voor de moed die het haar kostte om haar broertjes en zusjes te beschermen.
Op een avond, weken later, liep Emily met Michael buiten hun inmiddels gerenoveerde appartement. Ze droeg haar rugzak, net van school, en keek naar hem op. « Waarom heb je ons geholpen? Je kende ons niet eens. »
Michael glimlachte flauwtjes. « Want ooit, toen ik een jongen was, heeft iemand me geholpen. En het heeft mijn leven veranderd. Nu is het mijn beurt om hetzelfde te doen. »
Emily’s ogen glinsterden. « Dan… als ik groot ben, help ik ook kinderen. Net als jij. »
Michael legde een zachte hand op haar schouder. « Dat is het beste bedankje dat ik ooit kon krijgen. »
De nachtlucht was koud, maar voor het eerst in jaren voelde Emily zich warm vanbinnen. Ze was van uit schaamte uit een winkel gezet worden naar hoop vinden in de vriendelijkheid van een vreemde gegaan. En nu, met Michael aan hun zijde, kreeg de familie Carter de kans om opnieuw te beginnen – een kans om opnieuw te dromen.