Die avond, nadat hij Emily in bed had gelegd, zat Marcus aan de keukentafel te staren naar rekeningen die hij niet meer kon betalen. De huur was over tien dagen verschuldigd. Zijn truck liep twee maanden achter. De koelkast was half leeg en zijn spaarrekening—ooit zijn kussen—was drooggebloed tijdens Emily ‘ s ziekenhuisbezoek afgelopen voorjaar toen ze haar arm brak.
Hij slikte zijn trots in en vroeg om werkloosheid. Dan voedselbonnen. Dan klusjes-bezorger, magazijnpersoneel, schoonmaak nachtdiensten. Niets zit vast.
Een week later, bij een tankstation vlak bij de I-44, stond Marcus bij zijn truck met een kartonnen bord waarop stond::
“Alleenstaande Vader. Ik ben net mijn baan kwijt. Alles helpt.”
Hij had nooit gedacht dat het zo zou komen.
Mensen passeerden. Sommigen keken, de meesten negeerden hem. Een vrouw rolde haar raam naar beneden, gaf hem een lauwe koffie en reed weg zonder een woord te zeggen.
Maar toen trok een slanke zwarte Tesla het station binnen. Een vrouw stapte uit—midden dertig, elegant, kalm. Ze droeg een eenvoudige blauwe jas, maar alles aan haar schreeuwde geld. Ze ging niet naar binnen. In plaats daarvan liep ze recht naar hem toe.
“Je hebt toch een dochter?”vroeg ze, gebarend naar de tekening die Emily op zijn dashboard had gepind.
“Ja, Mevrouw,” antwoordde hij voorzichtig.