Oliver keek haar na en verdween de straat in. Hij zei tegen zichzelf dat hij zijn deel had gedaan. Maar die nacht wilde de slaap niet komen. Elke keer dat hij zijn ogen sloot, zag hij haar dunne handen het stuur vastgrijpen en hoorde hij haar stemmetje zeggen: « Mijn moeder heeft nog niet gegeten. »
Tegen de ochtend had hij zijn besluit genomen.
Hij vroeg rond in de buurt tot iemand bij de winkel op de hoek zich een meisje herinnerde dat aan de beschrijving voldeed. « Woont in de flats bij de rivier, » zei de winkelier. « Altijd beleefd. Arme meid. »
Oliver volgde de aanwijzingen en stond voor een vochtig, vervallen gebouw. De geur van schimmel vulde het trappenhuis terwijl hij naar de tweede verdieping klom. Hij klopte op een vaalblauwe deur.
Na een ogenblik opende een tengere vrouw de deur en hoestte in haar mouw. Achter haar zat het meisje met gekruiste benen op de grond, met een brood en een pak melk naast zich.
« Hallo, » zei Oliver zachtjes. « Ik ben de man van de fietsenwinkel. »
Herkenning verscheen op het gezicht van het meisje. « Mam, dit is de man over wie ik je vertelde! »
De vrouw keek verlegen. « U hebt al te veel gedaan, meneer. Doet u dat alstublieft niet. »
Oliver schudde zijn hoofd. « Het is geen enkel probleem. Ik heb wat boodschappen en medicijnen meegenomen. Ik kan wel wat hulp gebruiken bij het schoonmaken van de winkel, als je je daar goed bij voelt. »
Tranen vulden haar ogen. « Zou je mij aannemen? »