Ik stond verstijfd toen ik ze zag aankomen, elk met een versleten koffer de deur uit slepend. Mijn schoonmoeder kondigde het aan alsof het een koninklijk besluit was: « Vanaf nu, Mary, zorg jij ook voor hen. Je verdient goed geld – het is maar eerlijk dat je het met je familie deelt. »
De woorden troffen me als een klap in mijn gezicht. Bijna onmiddellijk veranderde ons huis in een krap pension. Ik rende rond om extra maaltijden te koken terwijl de afwas zich opstapelde, de wasmanden overvol raakten en het ooit zo comfortabele appartement nu naar zweet en sigarettenrook rook. Daniels broers staken geen vinger uit – ze hingen languit op onze bank, gekluisterd aan de tv, terwijl ik van een volle werkdag meteen doorging met non-stop huishoudelijk werk, nauwelijks op adem komend.
Daniel keek verscheurd maar zwakjes tegenover de dominantie van zijn moeder. Hij fluisterde: « Houd het nog even vol, Mary. Ze zijn familie. »
Maar mijn geduld kende grenzen. Op de derde avond, toen Steven me uitschold omdat ik het eten niet snel genoeg opdiende, knapte er iets in me. Ik keek om me heen – naar de broers die als koningen lagen te slapen, naar het kil, tevreden gezicht van mevrouw Thompson en naar Daniels stilte.
Die avond, nadat iedereen naar bed was gegaan, pakte ik stilletjes mijn koffers in. In de koffer ging niet alleen kleding, maar ook al mijn resterende waardigheid. Ik liet een briefje achter voor Daniel: « Ik ben met jou getrouwd, niet met het hele platteland. Als jij ons huis niet kunt beschermen, bescherm ik mezelf. »