Mijn vader, die tot dan toe had gezwegen, bleef stil: « We hadden tijd… misschien heb je wat vrije tijd? Even maar. »
Ik zweeg even, hun ongemak liet me in de lucht hangen. Ik dacht aan al die keren dat ik me onwelkom had gevoeld in mijn eigen huis, de kelder die ze me als context hadden aangeboden. Maar wraak was niet wat ik zocht.
« Ik heb wel wat ruimte, » maakte ik me zorgen. « Ik kan nog wel even blijven – tot je weer op de been bent. »
Opluchting van het feit dat ik uit hun huis werd begeleid en vervolgens naar binnen, naar de logeerkamer die ik voor gasten had ingericht. Het was eenvoudig maar comfortabel, een wereld van verschil met de kelder die ze me hadden aangeboden.
Toen ze zich hadden geïnstalleerd, realiseerde ik me hoeveel ik was gegroeid sinds ik weg was. Ik had een leven opgebouwd dat hun goedkeuring of steun niet nodig had, en daardoor had ik mijn kracht gevonden. Hen in huis nemen was geen poging om iets te bewijzen. Het ging erom hen te laten zien dat er een besluit was genomen om te helpen – en dat ik de hulp kon bieden die me ooit was ontzegd.