Het leven veranderde langzaam. Anna spaarde genoeg om een kleine stoomboot te kopen en begon kleefrijst voor het ontbijt te verkopen bij de bushalte. De eerste poging mislukte, de tweede was perfect. De geur van mungbonen en gebakken sjalotten trok kantoorpersoneel, studenten en chauffeurs aan. Haar kraampje groeide uit tot een klein trefpunt.
Ze zette altijd een kleine vuilnisbak in de buurt, gevuld met een nieuwe zwarte zak. Elke keer dat ze er een dichtknoopte, glimlachte ze en hoorde opnieuw: « Aangezien je toch weggaat… »
Op een druilerige middag, toen ze de winkel sloot, verscheen er iemand onder de luifel, doorweekt. Anna keek op – het was meneer Robert.
Hij was magerder geworden, zijn regenjas gescheurd. Onhandig hield hij hem omhoog… nog een zwarte plastic tas.
“Papa…” Anna’s stem brak.
Hij bewoog zich beschaamd. « Ik zag het bord: ‘Anna’s Kitchen’. Ik wilde kijken of jij het was. »
Ze bracht hem snel naar binnen, liet hem zitten en bracht hem hete thee. Hij glimlachte zachtjes. « In dat huis… voelt het altijd alsof het regent. »
Anna schoof hem een dampende kom kleefrijst toe. Hij at langzaam, zijn oude handen trilden. Tranen welden op in zijn ogen van de smaak.
“Hoe gaat het… thuis?” vroeg Anna.