Het was een investering.
Ik was degene die de kosten initieerde.
‘Keys, Scarlet,’ zei Brooklyn, zijn stem versterkt door de luidsprekers.
Ze fluisterde het niet. Ze interpreteerde het.
Ze stak haar verzorgde hand uit, met de palm omhoog, in afwachting.
“Vanmorgen heeft papa de titel overhandigd aan de winnaar uit de familie. Je weet wel, iemand die het merk echt waardeert.”
Dat was het. Tweede poging.
Ik keek naar zijn hand, en vervolgens naar de sleutel van mijn auto. Het was geen luxeauto. Het was een vijf jaar oude limousine die ik dagelijks gebruikte voor mijn woon-werkverkeer, waarmee ik mijn huur, rekeningen, boodschappen, verzekering en levensonderhoud betaalde. Maar officieel stond Williams naam nog steeds op het kenteken, omdat ik eenentwintig was, en ik was te naïef om te begrijpen dat in deze familie eigendom nooit een formaliteit was. Het was een plicht.
Ik heb er niet aan gedacht om iets te veranderen, omdat ik geloofde dat we familie waren. Ik vond dat eigendom een formaliteit was, geen wapen.
Mijn gedachten dwaalden terug naar de dag dat hij me die sleutel had gegeven, zes jaar eerder. We stonden op de oprit, de late middagzon weerkaatste op de motorkap van de sedan. Brooklyn was al foto’s van zijn nieuwe cabriolet aan het uploaden en gilde van plezier in de camera. Mijn cadeau was echter bescheidener. Een hand op mijn schouder, een gefluister: “Zeg niet dat ik niets voor je heb gedaan,” en een bos sleutels in mijn hand. Ik bedankte hem alsof hij me zuurstof had gegeven.
Nu begrijp ik hoeveel het me werkelijk heeft gekost.
Ik gaf hem de sleutel.
Het metaal was koud, maar de glimlach van Brooklyn was nog kouder.
Ze klemde haar vingers eromheen alsof ze het insect wilde verpletteren.
‘Eindelijk,’ fluisterde ze in de microfoon, haar stem ergens tussen een lach en een zucht in. ‘Iemand moest het vuilnis buiten zetten.’
Een zacht gemompel van gegrinnik galmde door de kamer, zo’n instinctief gelach dat je laat horen als je verscheurd bent tussen lachen en afschuw en niet de enige wilt zijn die de grap niet snapt. Mijn nicht Jenna, die vroeger naar mijn kamer rende om te huilen vanwege de ruzies van haar ouders, staarde naar haar bord. Oom Kevin schoof onrustig heen en weer op zijn stoel, klemde zijn kaken op elkaar, maar bleef zitten. Niemand stond op.
Maar dat was nog niet het einde.
De ineenstorting van mijn privéleven was slechts de eerste akte.
William gebaarde naar de achterkant van de menigte en wenkte iemand naar voren met het zelfvertrouwen van een man die nooit twijfelde aan de gehoorzaamheid van zijn mannen. Ik voelde me misselijk toen ik James, mijn afdelingshoofd, in de lichtcirkel bij de fontein zag stappen.
Even dacht ik dat hij op het verkeerde feest was beland. James viel op in zijn slecht passende smoking en nerveuze glimlach, als een middenmanager die per ongeluk op een première was beland.
James was een zwakkeling, het soort middenmanager dat overleefde door de kant te kiezen van degene met het meeste geld. Op kantoor sprak hij alleen maar bedrijfsjargon en maakte hij voorzichtige uitspraken, waarmee hij perfect de beruchte uitspraak “zoals ik in mijn laatste e-mail al zei” belichaamde. Ik zag hem nooit ergens anders dan onder de felle tl-verlichting op de zevende verdieping.
Hij keek naar zijn schoenen, vervolgens naar William en tenslotte naar mij.
Hij zag er doodsbang uit, maar ook gehoorzaam.
‘James,’ zei William met luide stem, die een valse vriendelijkheid uitstraalde, ‘waarom deel je die informatie niet? Wij geloven hier in transparantie.’
James schraapte zijn keel. Het strijkkwartet staarde hem met grote ogen aan. De obers stapten opzij, plotseling gefascineerd door de heg.
Hij pakte de microfoon niet.
Hij had het niet nodig.
Het was volkomen stil in de tuin.
‘Scarlet,’ zei hij, zijn stem trillend van emotie toen hij mijn naam uitsprak. ‘Op basis van de verklaringen die je ouders deze week hebben afgelegd en de schulden die ze hebben gemeld, is het bedrijf van mening dat je een veiligheidsrisico vormt.’ Hij pauzeerde, slikte en zijn adamsappel kwam omhoog. ‘Je contract gaat maandag in. Kom alsjeblieft niet naar kantoor. We sturen je spullen per post op.’
De lucht verliet mijn longen.
Het was niet zomaar een slechte verjaardag.
Dit was geen familieruzie.
Het was een strategische en opzettelijke vernietiging van mijn bestaan.
Ze besloten niet alleen om niet meer van me te houden. Ze besloten om me uit te wissen.
Ze wilden dat ik werkloos zou zijn, geen carrièremogelijkheden zou hebben en met schulden zou zitten.
Ze wilden dat ik niets zou hebben, zodat ik wel gedwongen zou zijn om naar hen terug te komen en alles op te eisen.