Ik deinsde achteruit. Mijn gedachten raasden door mijn hoofd. Het meisje dat ik me herinnerde, het meisje met wie ik veertig jaar lang een glimlach had gedragen – weg?
« Ze is gestorven, » fluisterde de vrouw, terwijl de tranen haar over de wangen stroomden. « Ze is jong gestorven. Onze ouders hebben haar stilletjes begraven. Maar iedereen zei altijd dat ik op haar leek… sprak zoals zij… ik was haar schaduw. Toen je me op Facebook vond, ik… ik kon het niet laten. Je dacht dat ik haar was. En voor het eerst in mijn leven keek iemand naar me zoals ze naar Anna keken. Dat wilde ik niet kwijtraken. »
Ik voelde de grond onder me wegzakken. Mijn ‘eerste liefde’ was dood. De vrouw voor me was niet zijzelf – ze was een spiegel, een geest die Anna’s herinneringen droeg.
Ik wilde schreeuwen, vloeken, eisen waarom ze me had bedrogen. Maar toen ik haar zag, trillend en kwetsbaar, besefte ik dat ze niet zomaar een leugenaar was – ze was een vrouw die haar hele leven in de schaduw van iemand anders had geleefd, onzichtbaar en ongeliefd.
Tranen brandden in mijn ogen. Mijn borst deed pijn van verdriet – om Anna, om de jaren die me waren afgenomen, om de wrede speling van het lot.