Wat ik ooit bij hen had gehad, was weg. Mijn familie was weg. Maar de volgende ochtend verbrak een onverwacht telefoontje de illusie van een schone lei. De stem van mijn moeder, normaal gesproken scherp en beheerst, was vlak en kleurloos. Er was iets gebeurd – iets wat niemand van hen had kunnen voorspellen.
Daarna zette ik mijn telefoon uit. Ik wilde hun schuldgevoel niet, ervan uitgaande dat ze zich überhaupt schuldig voelden. Ik wilde geen rechtvaardigingen. En toch, terwijl ik van de bittere motelkoffie nipte, bleven mijn gedachten teruggaan naar de uitdrukking op het gezicht van mijn moeder toen ze die woorden zei – zo koud, zo doelbewust. Ze was niet per ongeluk wreed geweest. Ze had elk woord gemeend.
Rond negen uur trilde mijn telefoon herhaaldelijk. Aanvankelijk negeerde ik het. Uiteindelijk won mijn nieuwsgierigheid het van me. Toen ik opnam, was de stem aan de andere kant niet die van mijn moeder, maar van Claires nieuwe echtgenoot, Daniel.
« Emily, je moet naar het ziekenhuis komen. Er is iets met Claire gebeurd. Je moeder is… niet in orde. »
Mijn maag kromp ineen. Ondanks alle ingevingen die me zeiden dat ik het niet moest doen, draaide ik de auto om en reed terug de stad in. Zijn woorden galmden door mijn hoofd. Niet oké. Dat was niet de uitdrukking die iemand gebruikte om Margaret Carter te beschrijven.
Ze was een vrouw die floreerde door controle, door de schijn op te houden. Macht en perfectie waren haar handelsmerken. Maar toen ik de wachtkamer van het Northwestern Memorial Hospital binnenstapte, zag ik haar ineengedoken in een stoel zitten, bleek en met holle ogen. Ze merkte me niet eens op. De gebruikelijke trots die ze als een pantser droeg, was verdwenen – ze zag er gebroken uit.
Die ochtend was Claire in haar hotelsuite ingestort, nog steeds gekleed in haar trouwjurk. Een zeldzame, niet-gediagnosticeerde hartaandoening had een plotselinge hartstilstand veroorzaakt. Nu lag ze op de intensive care, klampend aan het leven. De artsen klonken niet hoopvol.