Maar Isabelle wilde niet beter worden. Ze wilde haar kind terug.
Op een dag kwam een nieuwe fysiotherapeut – Dr. Lucas Hale – haar kamer binnen. Hij was jong, vriendelijk en onwrikbaar in zijn steun.
« Je hebt een tweede kans gekregen, Isabelle, » zei hij. « Je lichaam is niet kapot – het wacht tot je er weer in gelooft. »
In eerste instantie reageerde ze niet. Ze wilde geen hoop.
Maar Lucas gaf niet op.
Hij dwong haar om te bewegen, centimeter voor centimeter – om te zitten, haar evenwicht te bewaren, haar armen op te tillen. Langzaam, pijnlijk, begon ze zich te verzetten. Elke centimeter vooruitgang bracht een belofte met zich mee die ze zachtjes fluisterde:
Ik zal weer lopen. Ik zal mijn zoon vinden.
Maanden verstreken. Ze viel. Ze huilde. Ze schreeuwde. Maar ze hield nooit op.
Tot ze op een middag voor het eerst stond – trillend tussen de reling – en haar tranen rijkelijk vloeiden terwijl de revalidatiekamer in applaus uitbarstte.
Lucas glimlachte. « Zie je wel? Je bent sterker dan je denkt. »
Die avond gaf hij haar een papiertje. « Je bent goedgekeurd voor looptherapie. Je boekt sneller vooruitgang dan iedereen had verwacht. »
Isabelles glimlach was zwak maar vol vuur. « Dank je… dat je in me geloofde toen niemand anders dat deed. »
Twee jaar later liep Isabelle – langzaam, voorzichtig – op krukken. Ze verliet het revalidatiecentrum met één doel in haar hart: Ethan vinden.
Ze doorzocht openbare registers, sociale media en zelfs ziekenhuisarchieven.
En op een ochtend vond ze het – een document van Evelyn Carter die een jongen genaamd Ethan Carter inschreef bij een privéschool in Chicago.
Haar handen trilden toen ze het briefje vasthield.