Ik keek hem aan, op zoek naar de man die ik ooit had verafgood, de vader die me had leren fietsen en die me had aangemoedigd bij mijn voetbalwedstrijden. Zijn ogen waren vermoeid, beladen met spijt en onuitgesproken waarheden.
« Ik wilde alleen maar dat je trots op me was, » zei ik zachtjes, terwijl ik voor het eerst in weken zijn blik ontmoette.
« Dat ben ik, » antwoordde hij, zijn stem krakend als oud leer. « Ik wist alleen niet hoe ik het moest laten zien. »
Op dat moment besefte ik dat zijn stilzwijgen meer over zijn eigen worstelingen ging dan over mijn tekortkomingen. Het was geen excuus voor zijn daden, maar het bood een sprankje hoop dat we misschien, heel misschien, konden herbouwen wat gebroken was. En terwijl we daar zaten, gehuld in het stille besef van onze gedeelde onvolkomenheden, voelde ik de eerste tekenen van vergeving.