Mijn tranen doorweekten het papier. Mijn hart brak, maar haar woorden gaven me kracht.
Op de trouwdag stond ik buiten de poort. Mijn vader droeg een bescheiden pak. Sophia, in een zwierige witte jurk, legde haar handen zachtjes op haar buik. Mijn borstkas kromp ineen. Ik wilde naar binnen stormen en « Nee! » roepen, maar mijn voeten stonden aan de grond genageld.
In plaats daarvan liet ik een briefje achter bij de deur:
« Ik kan dit niet zegenen, maar ik kan je ook niet haten. Ik ga nu weg. Ik hoop dat je geluk vindt. »
Ik draaide me om en liep de straat af. Achter me klonk de bruiloftsmuziek, elke noot drukte als steen op mijn hart.
Mijn jeugd, mijn familie. Alles stortte in op dat ene moment.