Met haar aan mijn zijde liep ik naar het altaar.
De ceremonie vloog voorbij. De geloften, de kus, het applaus – ik was er nauwelijks bij.
De ontvangst was soberder. Gasten lachten weemoedig en fluisterden in de hoeken.
Ik probeerde te dansen en te lachen, maar niets leek echt.
Stacey verdween. Ze verdween vlak na de ceremonie – nog steeds in mijn jurk.
Later die avond, nadat de meeste gasten vertrokken waren, keerde ze terug.
Ze had haar gewone kleren weer aangetrokken en droeg haar jurk in een tas. Haar gezicht was vlekkerig en haar ogen waren rood van het huilen.
‘Emily,’ fluisterde ze. ‘Het spijt me zo.’
Trouwens.
Eerst kon ik haar niet aankijken. Maar toen barstte ze in tranen uit in de klapstoel.
Mijn moeder ging naast haar zitten en pakte voorzichtig haar hand.
‘Vertel het ons, schat,’ zei ze.
En eindelijk stelde Stacey zich open.
‘Ik was depressief,’ gaf ze toe.
Een paar maanden geleden raakte ik mijn baan kwijt. Ik loog en deed alsof alles goed was. Maar dat is het niet. Ik kom mijn appartement nauwelijks uit. Ik bekijk online de gelukkige levens van anderen en voel me onzichtbaar.
De tranen stroomden over haar wangen. “Ik wilde je dag niet verpesten. Ik wilde me gewoon even belangrijk voelen.”
Bijvoorbeeld.
Haar pijn was rauw en echt.
Plotseling veranderde mijn woede in bezorgdheid.
‘We helpen je,’ zei mama. ‘Vanaf morgen.’
En dat hebben we gedaan.
Stacey begon de week daarop met therapie bij Dr. Martinez. Ze gaat er regelmatig heen en werkt aan zichzelf. Ze heeft een nieuwe baan gevonden, neemt medicijnen en praat twee keer per week met me.
Het is bijna een jaar geleden. We bouwen onze band langzaam weer op.
Die dag was pijnlijk. Maar als het mijn zus uit de duisternis heeft gehaald, was het misschien toch geen totale mislukking.