De zomernacht in Santa Monica gloeide in dat zachte, gouden licht dat alleen Californië kan bieden.
Mijn schoonmoeder, Linda, kwam eten en stond erop haar kenmerkende citroenkip mee te nemen.
Mijn man, Richard, was al onrustig voordat ze arriveerde. Hij liep nerveus door het huis en mompelde iets over “weer een zinloze avond met het gezin”. Ik bleef mezelf voorhouden dat het gewoon stress was – alles was de laatste tijd hetzelfde met hem.
Het diner was beleefd, zelfs aangenaam op het eerste gezicht, maar achter het geklingel van de glazen schuilde iets scherps en kouds.
Na het dessert glipte ik de keuken in en liet hen alleen achter in de woonkamer.
De schuifdeur stond op een kier en boven het gezoem van de vaatwasser hoorde ik Richards stem – laag, wreed, doelgericht.
‘Die dikke vrouw walgt me,’ siste hij. ‘Ik ben alleen maar met haar voor haar geld.’
De woorden troffen me als een klap in mijn gezicht. Mijn handen verstijfden. Ik wist niet wie hij bedoelde, totdat Linda geschrokken mompelde: “Richard… zij is je vrouw.”
Een doodse stilte viel. Ik stond daar, mijn hart bonzend, en keek toe hoe de zeep tussen mijn vingers smolt.
Ik had hem kunnen confronteren, een verklaring kunnen eisen, tegen hem kunnen schreeuwen.
Maar in plaats daarvan veegde ik mijn handen af, liep rustig naar buiten en zei met een lichte glimlach: “Wie heeft er zin in thee?”
Hij keek me aan, niet zeker of ik het gehoord had. Ik deed alsof ik het niet gehoord had.
Die nacht, terwijl hij naast me in bed op zijn telefoon aan het scrollen was, lag ik stil, met mijn ogen open in het donker.
Bij zonsopgang was de lucht bleek en kalm. Ik zette koffie en belde vervolgens Denise, mijn makelaar. “Verkoop het huis,” zei ik. “Nu.”
Dit was mijn huis. Gekocht met mijn spaargeld, lang voordat Richard in mijn leven kwam.
Binnen twee dagen accepteerde ik een bod van 1,5 miljoen dollar in contanten.