Miguel Mendoza had zijn land meer dan dertig jaar met onwrikbare integriteit gediend. Hij had zijn zoon Ricardo opgevoed met dezelfde normen van respect en eer die hij in het leger had geleerd. Ricardo’s dood aan Camila, een kersverse moeder, op een moment dat vol vreugde had moeten zijn, was een schokkende openbaring. De tranen in Camila’s ogen weerspiegelden de teleurstelling en woede die in Miguel opwelden.
Terwijl Ricardo de situatie bleef sussen met zijn bedrog, voelde Miguel een ijzeren vastberadenheid in zijn hart groeien. Hij had altijd gehoopt dat Ricardo de man zou worden die hij had willen zijn – sterk, respectvol, empathisch – maar getuige zijn van de wreedheid van zijn zoon verbrijzelde die illusie. Miguel wist dat hij er niet bij kon blijven zitten. Hij moest actie ondernemen, voor Camila, voor de kleine Leonardo, en zelfs voor Ricardo, die duidelijk verstrikt zat in een vicieuze cirkel van schadelijk gedrag.
Miguel betrad kamer 212 doelbewust, het gewicht van zijn aanwezigheid deed de kamer verstommen. Ricardo’s zelfverzekerde façade wankelde even toen hij zijn vader aankeek. De strenge blik van de oudere Mendoza boorde zich in hem, een stil oordeel waaraan Ricardo niet kon ontsnappen.
« Vader, » begon Ricardo, terwijl hij probeerde zijn kalmte te hervinden. « Wat doet u hier? »
« Ik kwam om mijn kleinzoon te zien, » antwoordde Miguel met een kalme maar koude stem. « Maar ik zie dat ik hier om een andere reden nodig ben. »
Camila keek met grote ogen van de ene naar de andere man. De spanning was voelbaar, maar er gloorde een sprankje hoop in haar ogen – de hoop dat er deze keer misschien iemand voor haar zou opkomen.
Miguel liep naar Camila’s bed. « Gaat het, Camila? » vroeg hij zachtjes. Zijn stem was vriendelijk en geruststellend, een schril contrast met de omgeving die Ricardo had gecreëerd.
Camila aarzelde en knikte toen lichtjes, hoewel de roodheid op haar wang anders sprak. « Het gaat goed, » fluisterde ze, hoewel haar ogen om hulp smeekten.