« Alsjeblieft, » fluisterde ik, « we hebben hulp nodig. Bel de politie. »
Mevrouw Leverne leidde ons naar binnen, haar handen trilden terwijl ze 112 belde. Ik plofte neer op haar bank, hield Eli stevig vast, mijn hart bonzend van angst. Minuten verstreken als uren totdat het gehuil van sirenes de stille buurt doorboorde.
De politie arriveerde, hun aanwezigheid was een tijdelijke balsem voor onze gebroken zenuwen. Terwijl ik onze aangrijpende ervaring vertelde, luisterden de agenten aandachtig, hun uitdrukkingen veranderden van ongeloof in grimmige vastberadenheid. Ze verzekerden ons dat Jared gevonden zou worden, dat we nu veilig waren. Maar ons gevoel van veiligheid leek broos en gemakkelijk te breken.
In de daaropvolgende dagen, terwijl we onder het waakzame oog van de autoriteiten bleven, begonnen de lagen van Jareds bedrog zich te ontvouwen. De persoon die ik dacht te kennen was een vreemde wiens motieven verweven waren met hebzucht en wanhoop. Het bleek dat Jared tot over zijn oren in de schulden zat en zijn financiële blunders verborg onder een façade van normaliteit. De levensverzekering was zijn noodlottige ontsnappingsplan – een manier om zijn fouten tegen de hoogste prijs uit te wissen.
Het verraad raakte me diep. Ik hield van hem, vertrouwde hem alles toe, en in ruil daarvoor beraamde hij onze ondergang. Het gif was een middel om een doel te bereiken, een manier om te profiteren van ons bestaan. Het was een bittere pil om te slikken, wetende hoe dicht hij bij succes was geweest.