Na de dienst kwam een van de agenten zachtjes naar hem toe. « U toonde opmerkelijke zelfbeheersing, kapitein. Niet veel mensen zouden zo’n verraad kalm onder ogen hebben gezien. »
Daniel knikte vaag. « Het leger heeft me discipline geleerd, » zei hij zachtjes. « Maar mijn grootvader heeft me moed bijgebracht. Het soort moed dat opkomt voor het goede, zelfs als het alles kost. »
Weken later, toen de nalatenschap was afgehandeld, kwam de waarheid aan het licht. Zijn grootvader had hem geen rijkdom nagelaten – alleen het huis en de grond in het noorden van de staat, waar Daniel had geleerd een man te zijn. Er zat een brief bij, geschreven in een trillend maar vertrouwd handschrift:
“Voor Daniel, omdat je nooit geld nodig had om je waarde te bewijzen.”
Maanden later stond Daniël daar op dat land, met de wind in zijn gezicht, en de last van oorlog en familieverraad eindelijk van zich af. Hij was niet langer de buitenstaander of de ‘papierduwer’ waar ze de spot mee dreven.
Hij was de kleinzoon die de zwaarste strijd van allemaal had gestreden. Niet in een door oorlog verscheurde woestijn, maar in een rustig ziekenhuis, waar liefde en loyaliteit tot het einde toe op de proef werden gesteld.
En in dat gevecht had hij werkelijk gewonnen.