De steriele en koude ziekenhuiskamer leek zich om me heen te sluiten terwijl ik worstelde met de implicaties van Anna’s nieuws. Het aanhoudende gepiep van de machines, ooit geruststellend in zijn constante aanwezigheid, klonk nu onheilspellend; elk geluid herinnerde me aan Anna’s precaire situatie. Anna’s vingers spraken een waarheid die niemand anders kon zien, een waarheid die de structuur van onze realiteit dreigde te scheuren. Dit was geen simpel ongelukje; het was een opzettelijke, kwaadaardige daad.