Toen ik op mijn dertigste trouwde, had ik niets op de bank staan. Ik was niet arm, maar ik had geen spaargeld of verzekering. Mijn vrouw, Laura, kwam uit een buitenwereldse omgeving – haar familie stond ook niet op de loonlijst. De enige overlevende familielid was haar vader, een zwakke, stille man van in de zeventig die leefde van een bescheiden militair pensioen.
Kort na de bruiloft trok hij bij ons in. Aanvankelijk hechtte ik daar niet veel waarde aan. Hij was beschikbaar voor Laura en voor het feit dat je dicht bij hem wilde zijn. Maar ik had niet verwacht dat hij nog twintig jaar bij ons zou blijven.
Twintig jaar lang hebben ze niet betaald voor elektriciteit, water, voedsel of medicijnen. Hij bood niet aan om te helpen met zijn kleinkinderen, kreeg nooit iets, maakte nooit schoon en kwam vaak langs. Andere buren fluisterden dat hij « de grootste weggever » was.
Ik probeerde geduldig te zijn, maar soms groeide er wrok in me. Ik kwam thuis van een lange werkdag, opende de koelkast en zag dat hij bijna leeg was. Dan zag ik hem in de woonkamer, rustig thee drinkend alsof de wereld hem vrede verschuldigd was. Ik herinner me dat ik ooit in mezelf mompelde: « Het moet fijn zijn om gratis te leven. » Maar ik zei het nooit hard genoeg zodat hij het kon horen.
Elke keer dat mijn frustratie opkwam, herinnerde ik mezelf eraan: hij is oud. Hij is mijn schoonvader. Als ik niet voor hem zorg, wie dan wel? En dus onderdrukte ik mijn klachten.
De jaren verstreken in dit ritme. Onze kinderen groeiden op. We worstelden met rekeningen, soms leefden we van salarisstrookje naar salarisstrookje, maar op de een of andere manier lukte het ons. Mijn schoonvader zat gewoon in zijn fauteuil, stil, aanwezig, maar toch afstandelijk, alsof hij deel uitmaakte van het meubilair.
Totdat het op een ochtend allemaal voorbij was. Laura had zijn gebruikelijke ontbijt voor hem klaargemaakt: een simpele kom havermout. Ze ging hem roepen, maar trof hem roerloos aan, met zijn handen gevouwen in zijn schoot. Hij overleed vredig in zijn slaap.
De begrafenis was klein en intiem. Omdat niemand in Laura’s familie geld had, betaalden we alle kosten. Ik vond het niet erg om te betalen – ik voelde dat het de laatste plicht was die ik hem verschuldigd was. Hij was tenslotte al twintig jaar lid van ons huishouden, of ik dat nu leuk vond of niet.
Drie dagen later, net toen het leven weer normaal begon te worden, ging de deurbel. Een man in pak stond op onze veranda met een aktetas. Hij stelde zich voor als James Carter, een advocaat.
“Bent u Michael Turner?” vroeg hij.
Ik knikte verrast.
Hij zette zijn koffer op de salontafel, haalde er een stapel papieren uit en zei woorden die me deden verstijven: