Eindelijk, onderaan, vond ik haar dagboek. De pagina’s stonden vol met haar gedachten, dromen en angsten. Het was een glimp van haar wereld, een wereld die voor ons verborgen was gebleven. Haar laatste aantekening was van de week voor haar dood. Daarin schreef ze over hoe ze zich gevangen voelde, maar dat ze ook een toekomst voor de toekomst creëerde – een toekomst die tragisch genoeg werd afgebroken.
Daar zittend, koesterde ze haar diepste gedachten en herinneringen, tedere schuldgevoelens vermengd met diepe dankbaarheid. Meer dan wat dan ook verlangde ik ernaar haar te helpen, haar te ontdekken, haar te beschermen. Maar ik bedankte haar ook voor deze kans om haar beter te begrijpen, zelfs als het te laat was.
Ik stopte alles voorzichtig terug in de doos, in het besef dat deze voorwerpen meer waren dan alleen herinneringen. Het waren fragmenten van haar leven, apart gezet omdat ze waren doorgegeven op manieren die niet in het leven konden worden toegepast. Het was toen duidelijk dat het wegdoen van haar spullen de pijn niet zou verzachten, maar dat het bewaren ervan ons kon helpen genezen.
Ik sloot de doos en hield hem stevig tegen mijn borst, fluisterend tegen mijn dochter dat ik van haar hield, dat het me speet en dat ik haar altijd bij me zou dragen. Verlaat haar kamer, dat het leven nooit meer hetzelfde zal zijn, maar tegelijkertijd bevestigd, besloten, door haar geest die leeft in mijn hart.