Ferenc kwam later terug, stinkend naar benzine. « Denk je dat je een held bent? » snauwde hij. « Je hebt hem uitgehongerd, » kaatste ik terug. « Je hebt het recht verloren om jezelf zijn baasje te noemen. »
Toen ik de telefoon opnam en zei dat de politie onderweg was, verdween zijn glimlach. Geen angst – gewoon een man die beseft dat hij niet kan winnen.
De weg naar herstel
Ik reed weg met Minto, gewikkeld in dekens. Mijn vriendin, Lena, huilde toen ze hem zag – niet uit medelijden, maar uit liefde. We brachten hem meteen naar de dierenarts. De diagnose was grimmig: ondervoeding, infecties, longontsteking. De dierenarts vroeg of we wilden opgeven. Ik zei nee. Niet nadat hij het zo lang had overleefd.
Wekenlang was ons huis zijn verkoeverkamer geworden. Hij sliep bij de radiator in een klein blauw truitje dat Lena voor hem had genaaid. Hij kwam langzaam weer op krachten – eerst staand, toen lopend, toen kwispelend met zijn staart alsof hij op de maat van de trommel van het leven zat.
Een onverwachte bezoeker
Op een zondag in het park kwam er een jongen naar ons toe. « Is dat Minto? » vroeg hij zachtjes. Ik verstijfde. « Ja… hoe weet je zijn naam? »
Hij haalde een oude foto tevoorschijn van Minto, zittend naast oma op de schommelbank op de veranda. « Oma zei dat ze hem hadden gestolen toen ze ziek was. Ze noemde hem altijd de beste hond die ze ooit had gehad. »
Hoe heette oma? Edna. En haar zoon – degene die Minto had meegenomen – was niemand minder dan Ferenc.
Een tweede kans
In het begin wist ik niet wat ik moest doen. Minto was met ons hersteld. We waren nu zijn familie. Maar toen ik zag hoe hij naar die jongen keek, alsof hij een fragment uit zijn verleden herkende, wist ik het.
We spraken af om te delen. Weekenden met Edna’s familie, doordeweeks met ons. En Minto bloeide op – twee huizen, twee keer zoveel liefde, twee keer zoveel vreugde.
Les geleerd