Toen mijn buurman Arthur mij vroeg om zijn blinde moeder Maria op te halen uit het ziekenhuis, stemde ik zonder aarzelen in.
Maria was altijd een vriendelijk en zachtaardig persoon, met wie ik door de jaren heen hartelijke groeten uitwisselde.
Die dag bracht ik haar naar huis, maakte haar avondeten klaar en bleef tot ze zich op haar gemak voelde. Ik voelde me goed omdat ik haar kon helpen.

Maar later die avond, terwijl ik rustig van een glaasje wijn zat te nippen, schrok ik op toen er op de deur werd geklopt.
Daar stond Arthur, geflankeerd door twee politieagenten.
Hij beschuldigde mij ervan een diamanten ring te hebben gestolen, een erfstuk uit hun huis.
Ik was verbijsterd. Compleet verrast.