Maar al snel ontdekte ik dat ik zwanger was. En de vader… was een man verderop in de straat.
Eerst wilde ik er een einde aan maken. Maar iets in me – stil, koppig, onverklaarbaar – zei me dat ik dat niet moest doen. Ik voelde dat dit kind voor mij bestemd was, dat het lot het had uitgekozen. Dus besloot ik het te houden.
Negen maanden verstreken in een sfeer van angst en onzekerheid. Toen kwam de verloskamer – fel licht, steriele lucht, fluisterende verpleegsters, piepende apparaten. En toen de eerste kreet van mijn baby de lucht vulde, dacht ik dat het moeilijkste voorbij was. Maar toen… kwam de dokter dichterbij en staarde me aan.
« Wacht, » zei hij zachtjes, bijna ongelovig. « Ben jij dat? »
Het masker bedekte het grootste deel van zijn gezicht. Ik knipperde met mijn ogen, gedesoriënteerd. Mijn hart bonsde, maar ik zei niets. Toen, met de pasgeborene in mijn armen, ging de deur weer open. De arts kwam binnen – dezelfde die mij ter wereld had gebracht.
Hij keek me een tijdje aan voordat hij zachtjes zei: « Ik weet de waarheid… over uw kind. »
Mijn handen verstijfden. Schaamte overspoelde me. « Waar heb je het over? » fluisterde ik, bang om hem in de ogen te kijken.
Toen zette hij zijn masker af en mijn hart stond stil. Hij was het. De man die ik die avond ontmoette.
« Dit is mijn baby, » zei hij zachtjes. « Ik heb een genetische test laten doen. »
Ik staarde hem sprakeloos aan. Hij vervolgde: « Ik was die nacht niet dakloos. Ik ben dokter. Ik had net een dienst van 24 uur achter de rug en zat buiten om wat uit te rusten. Je zag me daar… en je dacht dat ik op straat leefde. »
Mijn wereld draaide. Alles – de woede, de schaamte, het verdriet – smolt weg en werd vervangen door iets wat ik al zo lang niet meer had gevoeld: hoop.
Dit kind, geboren uit wraak, werd op de een of andere manier een symbool van verlossing. En de man die ik voor een vreemdeling uit de goot hield… bleek de persoon te zijn die mij en mijn zoon een tweede kans op leven zou geven.