Ik ben 60 jaar oud en na vele maanden elkaar niet gezien te hebben, besloot ik de familie van mijn zoon te bezoeken. Ik had ze vreselijk gemist, maar zodra ik binnenkwam, verstijfde ik.
Mijn schoondochter, Carmen (32), zag er uitgeput uit: haar haar was haastig in een slordige knot vastgebonden, haar gezicht was bleek, met diepe donkere kringen onder haar ogen die verraadden dat ze slapeloze nachten had.
Het huis was een puinhoop: overal lag speelgoed en de kinderen renden en schreeuwden.
En mijn zoon, Javier (33), lag languit op de bank en swipete over zijn telefoonscherm alsof hij de koning van zijn eigen wereld was.
Ik ging naast Carmen zitten en vroeg haar zachtjes:
“Schat, gaat het wel?”
Zij antwoordde, terwijl ze een glimlach forceerde:
“Gewoon moe… het is te veel voor mij.”
Vanuit de keuken klonk de gezaghebbende stem van Javier:
« Carmen! Waar is mijn eten? » En vergeet niet mijn overhemd te strijken, ik ga vanavond met de jongens uit.
Ik zag hoe ze stilletjes opstond, met een kind in haar armen, terwijl ze met haar andere hand in de pan op het fornuis roerde.
Mijn hart brak.