Toen mijn broer Harold overleed, dacht ik dat het verdriet het moeilijkste zou zijn.
Maar ik had het mis. De echte klap kwam later, toen ik een briefje ontdekte, verstopt in zijn oude schuur, dat een waarheid onthulde die niemand ooit had durven delen.
« Weet je nog toen we dit huis bouwden? », vroeg Harold eens, terwijl hij uit het raam staarde, zijn stem was dun van de pijnstillers.
« Hoe kon ik dat nou vergeten? Je hebt je duim zo hard gebroken dat zelfs de koeien ervan schrokken. »
Hij grinnikte zwakjes. « Ik zei dat ik het dak zou afmaken, zelfs als ik mijn hele hand kwijtraakte. »
Zijn hand – de hand die ooit hooibalen optilde en tractorkappen dichtsloeg – kon nu nauwelijks een servetje optillen. Ik zat stilletjes naast hem, met wat er nog over was van de man die ooit de sterkste persoon was geweest die ik kende.
« En weet je nog hoe Sara ons uitschold omdat we dit hadden gebouwd in plaats van haar trouwboog te schilderen? »
Ze zei dat ze met een man was getrouwd en met een hark een andere man had geadopteerd.
Alleen al het horen van haar naam deed me samentrekken. Sara. We hadden al een relatie voordat ze ooit Harolds kant opkeek. Ze lachte om mijn flauwe grappen en was altijd een kwartier te laat – dat was haar handelsmerk.
Toen, zonder waarschuwing, koos ze hem. Zonder enige uitleg. Gewoon verdwenen uit mijn leven en in het zijne.
Ik heb nooit meer echt liefgehad.
Toen Ellison geboren werd, hield ik haar vast alsof ze iets kostbaars en van mij was. En toen Sara stierf, begon Harold te vervagen. Ellison verhuisde, belde minder en kwam nog minder op bezoek. Haar aanwezigheid voelde meer als een verplichting dan als liefde.