« We hebben een telefoontje gekregen van deze woning, » zei agent Bennett vastberaden. « Een jong meisje genaamd Emily. We moeten haar controleren. »
Robert bewoog ongemakkelijk. « Emily slaapt. Moet een vergissing zijn. »
Maar agent Hayes bleef aandringen. « Meneer, ga opzij. »
Binnen zag het huis er opgeruimd uit, bijna té perfect. Ingelijste familiefoto’s hingen aan de muren, met Robert, zijn vrouw Melissa en Emily lachend. Maar Hayes merkte iets vreemds op: op geen van de foto’s zag Emily er ouder uit dan zes jaar, ook al beweerde ze tien te zijn.
Ze riepen Emily’s naam. Geen reactie. Hayes’ instinct zei hem dat hij de kelder moest controleren. De deur zat op slot.
“Waarom zit dit op slot?” vroeg hij.
Robert stamelde: « Het is gewoon opslag… »
Hayes wachtte niet. Hij forceerde de deur open en hoorde meteen zacht gehuil van beneden.
De kelder was koud en muf, verlicht door een enkele hangende gloeilamp. In de verre hoek zagen ze haar. Een klein meisje, bleek en mager, zat ineengedoken op een kale matras. Geen speelgoed. Geen warmte. Alleen beton, koude lucht en stilte.
Toen ze de agenten zag, rende ze trillend in de armen van agent Bennett.
“Laat me alsjeblieft niet langer hier blijven,” riep ze.
De agenten waren verbijsterd. Wat ze in die kelder zagen, zou het begin markeren van een van de meest verontrustende zaken die Maplewood ooit had meegemaakt.