Theo’s lippen trilden.
« Ik… ik heb hulp nodig. Alsjeblieft… mijn zus heeft honger. En… we kunnen niet naar huis, » fluisterde hij met een krakende stem.
Olivia gebaarde hem te gaan zitten. Onder de witte ziekenhuislampen waren de afdrukken op zijn armen duidelijk zichtbaar – donkere afdrukken zichtbaar door zijn oude sweatshirt. De baby, waarschijnlijk acht maanden oud, bewoog zwakjes in haar armen, zijn kleine handjes trilden.
— *Je bent hier nu veilig*, zei Olivia zachtjes, terwijl ze een haar van haar voorhoofd streek. *Kun je me je naam vertellen?*
— *Théo… en zij is Amélie*, antwoordde hij, terwijl hij de baby nog steviger tegen zich aan drukte.
Een paar minuten later arriveerde **Dr. Samuel Hart**, de dienstdoende kinderarts, met een bewaker. Theo schrok op bij de minste plotselinge beweging en beschermde Amélie met zijn armen.
— *Neem haar alsjeblieft niet mee,* smeekte hij. *Ze huilt als ik er niet ben.*
De dokter hurkte neer op zijn niveau.
« Niemand pakt haar van je af, Theo. Maar ik moet weten wat er gebeurd is. »
Théo keek bezorgd naar de deur voordat hij antwoordde:
« Het is mijn stiefvader. Hij… hij slaat me als mama slaapt. Vanavond werd hij boos omdat Amélie niet ophield met huilen. Hij zei… dat hij haar voor altijd zou opsluiten. Dus ben ik weggegaan. »
De woorden kwamen als een mokerslag aan. Olivia voelde haar keel dichtknijpen. Dokter Hart wisselde een serieuze blik uit met de bewaker voordat hij de maatschappelijk werker belde en de politie waarschuwde.
Buiten woedde de sneeuwstorm, windstoten sloegen tegen de ramen. Binnen koesterde Théo nog steeds Amélie, zich er niet van bewust dat zijn moed zojuist een reeks gebeurtenissen in gang had gezet die hun leven zouden redden.
Een uur later arriveerde **rechercheur Felix Monroe**, met een grimmig gezicht onder het felle tl-licht. Hij had talloze gevallen van kindermishandeling gezien, maar zelden liep een zevenjarige jongen alleen een ziekenhuis binnen met een baby in zijn armen.