Hij vond haar uiteindelijk in de woonkamer, maar er was iets vreselijk mis. Ze lag stil, doodstil, in een gepolijste houten kist. Er waren vreemde mensen, hun stemmen gedempt en verdrietig. Barnaby probeerde haar hand aan te raken, om haar achter zijn oren te laten krabben zoals ze altijd deed, maar ze bewoog niet. Hij krabde wanhopig aan de rand van de kist, een smeekbede, maar ze reageerde niet. Hij slaakte een hartverscheurend gejank, een geluid vol verwarring en ondraaglijk verdriet, zijn natte neus tegen het koude hout gedrukt. Hij begreep niet waarom ze niet wilde spelen, waarom ze niet wilde lachen, waarom ze niet gewoon haar ogen wilde openen.
