« Ik zag vanochtend de monteur van je vader bij de oude opslagplaats. Ik volgde hem. Ik zag hem je remvloeistof aftappen. »
Tranen prikten in mijn ogen. « Je had naar de politie kunnen gaan! »
Daniel schudde zijn hoofd. « En wat zouden ze geloven? Een man zonder huis, zonder identiteitsbewijs, zonder bewijs van bestaan gedurende twintig jaar? De familie Pierce zorgde ervoor dat ik onzichtbaar bleef. »
De deur vloog open – mijn vader, met een rood gezicht van woede. « Genoeg van deze onzin! Je hebt geen bewijs, Daniel. Je bent een schande. »
« Bewijs? » Daniel haalde een opgevouwen flashdrive uit zijn jaszak. « Ik bewaar hem al jaren. Bankoverschrijvingen, rekeningen in het buitenland en e-mails die je dierbare bedrijf heeft begraven. »
Mijn vader verstijfde. Voor het eerst zag ik angst in zijn ogen.
« Je had nooit terug moeten komen, » siste hij.
Daniel glimlachte bedroefd. « Je had je eigen dochter ook niet mogen vermoorden. »
Ik stond daar, met bonzend hart, en keek tussen hen in – de vader die ik had vertrouwd en de gebroken man die me had gered. De advocaat had de politie al gebeld. Ik hoorde sirenes in de verte.
Toen ze aankwamen, verzette mijn vader zich niet. Hij ging gewoon zitten, met zijn hoofd in zijn handen, terwijl de agenten hem wegvoerden.
Buiten was de regen overgegaan in een lichte motregen. Daniel stak een sigaret op, zijn handen trilden lichtjes.
« Wat ga je nu doen? » vroeg ik zachtjes.
Hij haalde zijn schouders op. « Misschien weer verdwijnen. Mijn verhaal is al lang geleden afgelopen. Maar dat van jou – het begint pas net. »
Ik wilde iets zeggen, maar hij liep al weg over de natte straat. Hij ging op in de grijze stad, alsof hij er nooit was geweest.
Ik keek naar de weerspiegeling van het gebouw in de plas, naar mijn eigen trillende gezicht, en voor het eerst in mijn leven zag ik geen bang meisje. Ik zag een overlevende.