Op een stormachtige avond in Brighton stond een tienermeisje, Marianne, rillend voor haar ouders. De woonkamer was kouder dan buiten. Haar vader, Gregory, sloeg met zijn hand op tafel, zijn stem galmde als een donderslag. « Wat voor schande heb je ons bezorgd? Dertien jaar en een kind? Besef je wel wat mensen ervan zullen zeggen? »
Mariannes moeder, Ruth, sloeg haar armen over elkaar, haar ogen scherp als glas. « Ik kan je niet aankijken. Je hebt alles waar we voor gewerkt hebben kapotgemaakt. »
Mariannes lippen trilden. « Dit was niet mijn bedoeling. Stuur me alsjeblieft niet weg. »
« Genoeg, » brulde Gregory, wijzend naar de deur. « Je bent hier niet langer welkom. »
Het meisje stapte de nacht in, de regen doorweekte haar dunne jurk. Ze klopte op de deur van een verlaten gebouw en smeekte de conciërge om onderdak, maar hij sloeg de deur voor haar neus dicht. Uitgeput krulde ze zich op een bankje in het park, met haar handen naar haar buik. Een groep jongens kwam op haar af, bespotte haar en omsingelde haar, maar ze wist te ontsnappen in een smal steegje. Alleen, trillend en misselijk, fluisterde ze in de duisternis: « Waarom veracht de hele wereld mij? »
Haar kracht begaf het haar onder de eik. Net toen ze dacht dat de nacht haar zou verzwelgen, verscheen er een oude vrouw met een paraplu. « Kind, je vriest hier dood, » zei de vrouw zachtjes. Marianne stortte in haar armen.
De vrouw heette Beatrice en had een bescheiden winkeltje vlakbij de pier. Ze bood Marianne thee, brood en de eerste vriendelijkheid die ze in weken had ervaren. Beatrice weigerde vragen te stellen en zei alleen: « Je verdient warmte, wat er ook is gebeurd. »
In de daaropvolgende weken hielp Marianne mee in de bakkerij. Maar het gerucht verspreidde zich al snel: er woonde een in ongenade gevallen, zwanger meisje onder Beatrices dak. Sommige klanten spotten en waarschuwden Beatrice voor het beschadigen van haar reputatie. Toen de winkelier aan de overkant op een middag binnenstormde en Marianne ervan beschuldigde een « slechte invloed » te hebben, steigerde Beatrice. « Deze bakkerij is mijn thuis en staat onder mijn hoede. Als het je niet bevalt, kun je weggaan. »
Maar de geruchten werden alleen maar heviger. Jongemannen vielen Marianne lastig, bedreigden haar en vernielden zelfs een keer de winkel terwijl Beatrice weg was. Marianne huilde tussen de gebroken broden, ervan overtuigd dat ze niets meer was dan een last. Hoewel Beatrice erop stond dat ze bleef, kon Marianne het niet verdragen dat de oude vrouw om haar leed. Op een avond pakte ze haar weinige bezittingen in en liet een briefje achter: « Je hebt me gered toen niemand anders dat wilde. Maar ik kan je niet terugbetalen door te vernietigen wat je liefhebt. »
Ze verhuisde naar een pension, gerund door een strenge vrouw genaamd Dolores, die haar van diefstal beschuldigde toen haar geld verdween. Kinderen lachten haar uit over haar opgeblazen buik en de huurders fluisterden wreed. Uiteindelijk, toen haar kamer werd doorzocht en haar schamele spaargeld werd gestolen, zette Dolores haar er volledig uit. Omdat ze nergens heen kon, zwierf Marianne rond tot ze flauwviel bij de spoorrails.