Als ik aan mijn grootmoeder, Margaret Harper, denk, is het eerste woord dat bij me opkomt ‘zuinig’. Ze was het type vrouw dat Ziploc-zakjes schoonmaakte om ze opnieuw te gebruiken, nauwgezet kortingsbonnen uit de zondagskrant knipte en elk elastiekje, elke kabelbinder en elke boodschappentas bewaarde als dierbaar familie-erfstuk.
Voor ons, haar familie, was ze natuurlijk liefdevol – onvoorwaardelijk. Maar ze was in onze ogen ook wat ouderwets, zelfs excentriek, in haar toewijding aan een leven van eenvoud en soberheid.
Oma Margaret had geen dure kleren of een opvallende auto. Ze woonde meer dan 40 jaar in hetzelfde bescheiden huis, met vervaagd bloemenbehang en meubels die sinds de jaren 70 onveranderd waren gebleven. Elke beslissing die ze nam leek gefilterd te worden door één vraag: Kan ik zonder dit?
Ze zei vaak: ‘Een cent bespaard is een cent verdiend’, waarmee ze ons eraan herinnerde dat ware rijkdom niet gevonden wordt in wat je hebt, maar in wat je niet nodig hebt.
We glimlachten en knikten, en verwenden haar eigenaardigheden liefdevol. Maar we verdiepten ons nooit echt in de details. Het kwam nooit bij ons op om te vragen waarom ze leefde zoals ze leefde.
Tot aan haar dood.
Cadeaubon
Het was een koude ochtend begin februari toen we oma begroeven. Haar overlijden kwam niet als een verrassing – ze had een lang en vol leven gehad – maar dat maakte het er niet makkelijker op. In haar testament liet ze ons ieder een klein aandenken na. Niets extravagants, gewoon kleine dingen waarvan ze dacht dat we ze zouden waarderen.
Voor mij was het een envelop. Er zat een cadeaubon van $50 in voor een lokaal warenhuis – niets bijzonders, gewoon een simpele, doorsnee kaart zonder briefje. Alleen mijn naam, geschreven in haar fijne handschrift.
In eerste instantie dacht ik er niet veel over na. Het was een aardig gebaar, maar wel een beetje ongewoon. Oma was niet iemand die cadeaubonnen gaf; ze geloofde in handgeschreven brieven en attente cadeaus. Een cadeaubon leek… bijna onpersoonlijk.
Ik overwoog het aan iemand te geven die het misschien harder nodig had, of het aan iemand anders te geven. Maar er knaagde iets aan me. Misschien kwam het doordat het het laatste was wat ze me ooit gaf.
Dus op een zaterdagmiddag ging ik naar de winkel met het idee dat ik een nieuwe jas of wat huishoudelijke artikelen zou kopen.
Zonder er veel over na te denken gaf ik mijn kaart aan de kassier. Maar toen gebeurde er iets vreemds.
Ze scande de kaart, aarzelde even en keek me toen met grote ogen aan. Haar uitdrukking veranderde van verveling in verwarring. Ze scande hem opnieuw.
Toen belde ze de winkelmanager.