Robert Hayes was altijd betrouwbaar geweest. Jaren eerder, toen Katie’s vader, Adam Miller, een rijke erfgenaam van een worstenfabriek, omkwam bij een bedrijfsongeval, was Robert ingevallen. Hij was een neef van Adam, stond dicht bij de familie en trouwde later met Amanda. Voor Katie, die toen pas drie jaar oud was, vulde Robert de leegte die een vaderfiguur had achtergelaten.
Hij bezocht toneelstukken op school, hielp haar met haar huiswerk en won de gunst van Amanda’s ouders. Ze beschouwden hem allemaal als een zegen in hun leven. Toen Amanda plotseling overleed, leek het vanzelfsprekend dat Robert Katie’s wettelijke voogd en executeur van haar testament zou worden tot ze achttien werd.
Maar de waarheid was grimmiger. Amanda werd op haar 38e verjaardag beroofd terwijl ze koekjes aan het ophalen was. Bewakingsbeelden toonden een gemaskerde man die haar in haar eigen busje dwong. Uren later werd ze doodgeschoten en zonder tas teruggevonden. Rechercheurs stelden vast dat het een mislukte overval was. Niemand verdacht Robert.
Totdat Katie de ring zag.
Op de begrafenis klonk Roberts excuus hol. Katie’s geschreeuw galmde door de zaal. « Je liegt! Ik heb die ring zelf in de tas van mijn moeder gestopt. Ze heeft hem nooit gezien. »
Er klonk gemompel onder de rouwenden. Er flakkerde medeleven in hun ogen, toen argwaan. Amanda’s bejaarde moeder greep haar borst vast en fluisterde: « Lieve God… zou hij het kunnen zijn? »
Familievriend rechercheur Mark Thompson, die was gekomen om zijn condoleances te betuigen, stapte naar voren. Hij nam Katie voorzichtig opzij en richtte zijn aandacht op Robert. « Mag ik vragen waar Amanda je die ring heeft gegeven? » vroeg hij kalm.