Toen John en ik het onze ouders vertelden, mengden pijn en vergeving zich. Mijn vader boog zijn hoofd naar Lan en fluisterde: « Het spijt me. » Ze antwoordde zachtjes: « Jeugd gaat voorbij als water. Vandaag zien we elkaar weer, en onze kinderen gaan verder. »
Al snel zaten de twee families aan één tafel – kip met rijst, gekookte vis en ochtendgroenten. Onze baby’s sliepen naast elkaar, kleine handjes ineengevouwen als komma’s. We lachten, wisselden verhalen uit en kozen namen. Toevallig – of door het lot – kozen we allebei voor Binh, wat ‘vrede’ betekent. Twee baby’s, een jongen en een meisje, geboren op een paar minuten tijd, verbonden door bloedlijnen die we beiden niet kenden.
Uiteindelijk ondergingen de baby’s een eenvoudige operatie om de extra vingers te verwijderen. Van tevoren kuste ik de hand van mijn zoon, bijna treurend om het kleine spruitje dat ons hier had gebracht. Ly vroeg of ik er spijt van had. Ik schudde mijn hoofd. « Nee. Ik bewaar de foto’s. Die vinger maakt deel uit van ons verhaal. »
Jaren verstreken. Telkens wanneer ik mijn zoon over zijn geboorte vertelde, sprak ik over regen in Hue, een kapotte lift en de eerste kreet die de nacht doorsneed. Daarna vertelde ik hem over de twee baby’s met zes vingers, over geheimen die volwassenen proberen te begraven, en over hoe het leven soms de waarheid aan het licht brengt.
Op een avond regende het weer in Texas. Ik keek naar Johns huis, zijn lamp brandde. Ik sms’te: « Nog wakker, broer nummer twee? »
Zijn antwoord kwam snel: « Ja. Broeder nummer zes. »
En plotseling had ik geen hekel meer aan het getal. Zes was geen litteken meer. Het was een brug – die het verleden met het heden verbond, vreemden tot broers maakte en twee kinderen een verhaal gaf dat ons allemaal zou overleven.