Laura’s trouwdag schitterde als goud: de kerstverlichting fonkelde, er klonk gelach in de binnenplaats en haar blote voeten dansten vrolijk door het stof en de gemorste punch.
ADVERTENTIE
We stonden aan de limonadetafel, met klamme handen en een brede grijns, en ik zei tegen haar: « Nu ben je echt getrouwd. »
Ze glimlachte breed, maar slechts even.
ADVERTENTIE
Ik merkte niet dat zijn ogen begonnen te stralen of dat zijn glimlach verdween.
De volgende ochtend was ze verdwenen. Ze had de motelkamer verlaten waar ze haar huwelijksnacht had doorgebracht.
Haar trouwjurk was zorgvuldig gevouwen. Haar telefoon was intact. Geen briefje. Geen afscheid.
ADVERTENTIE
De politie fouilleerde haar.
ADVERTENTIE
Ze sleepten haar over de vijver. Ze ondervroegen Luke. Maar Laura was weg, als de wind die door droge maïsstengels waaide.
En met haar verdwenen de helderheid in moeders stem, de vastberadenheid in vaders houding en het ritme dat ooit ons gezin bij elkaar hield.
Tien lange jaren verstreken langzaam.
Ik verhuisde naar Laura’s kamer en pakte haar spullen in, maar ik opende de dozen nooit.
Op een regenachtige ochtend, terwijl ik naar een oude foto zocht, vond ik een brief, verstopt op zolder.
Mijn naam stond op de cover. De datum kwam overeen met de dag van zijn verdwijning.
Laura vertelde me alles: ze was zwanger, bang en voelde zich helemaal alleen.
Hij had het aan niemand verteld. Zelfs niet aan Luke.
Hij zei dat hij niet kon leven met een leven gebaseerd op een leugen.
Onderaan de pagina had hij voor de zekerheid een adres achtergelaten.