1. Het telefoontje
Het eerste telefoontje kwam van een onbekend nummer, met een netnummer dat ik niet herkende. Ik nam op met de professionele, afstandelijke kalmte die ik op mijn werk had bewaard, wachtend tot de conciërge mijn reservering voor het diner bevestigde. Het tweede telefoontje, tien seconden later, van exact hetzelfde nummer, kwam met de plotselinge, koude angst van een zus.
« Anna! O mijn god, Anna, je moet me helpen! »
Haar stem was een dunne, hysterische kreet, nauwelijks hoorbaar boven het lawaai van wat klonk als een drukke, galmende lobby. Elisa, mijn jongere zus, was net cum laude afgestudeerd. Deze reis, dit verblijf van drie nachten in het onmogelijk chique vijfsterrenhotel Elysian, was een afstudeercadeau aan zichzelf. Ze had meer dan een jaar gespaard, een slopende parttime baan gehad en tot in de puntjes elk detail van haar eerste « volwassen » vakantie gepland. Ze hadden perfect moeten zijn.
« Elisa, rustig aan, wat is er gebeurd? Waar ben je? » Ik zei het, terwijl ik rechtop ging zitten in mijn hotelkamer en een plotselinge, beschermende spanning in mijn maag voelde.
« Het is de manager! » snikte ze, haar stem brak van vernedering die zelfs aan de telefoon klonk als een fysieke klap. « Mijn kaart… mijn pinpas… ze zeiden dat die was geweigerd vanwege een ‘uitgavenblokkade’. Het is een blokkade van vijfhonderd dollar! Ik zei dat ik genoeg had voor de kamer, dat alles vooruitbetaald was, maar hij… hij… hij gooit mijn spullen in de lobby! Anna, hij pakt mijn koffers en gooit ze gewoon… op de grond, waar iedereen bij is! »
Ik voelde een golf van witte, beschermende woede. Ik kende deze manager. Peterson. Een man met de reputatie een kruiper te zijn voor de rijken en een tiran voor alle anderen. Ik had hem al vierentwintig uur in de gaten gehouden.
« Hij lacht, Anna, » bracht ze eruit, haar stem verstikt in een nieuwe golf van snikken. « Hij noemde me gewoon ‘uitschot van een discountwinkel’ en zei luid genoeg zodat iedereen het kon horen dat ‘mensen zoals ik’ hier niet thuishoren en in motels zouden moeten verblijven. »
2. Commando: « Kalm »
Ik stond op van mijn bureau in mijn appartement. Vanuit mijn uitkijkpunt in het penthouse dat als uitvalsbasis diende, had ik een helder, weids, goddelijk uitzicht op het grote, twee verdiepingen tellende atrium in de lobby beneden. Ik zag haar, een kleine, trillende gestalte in een gele zomerjurk, naast een schandelijke, verspreide stapel van haar eigen bezittingen staan – kleding, boeken, een föhn. Ik zag ook Peterson, de nachtportier, een man wiens wellustige, zelfvoldane grijns zelfs vanaf de tweede verdieping zichtbaar was. Hij stond op zijn gepolijste marmeren podium, vermaakte de piccolo met het verhaal van zijn triomf en gebaarde dramatisch naar mijn zus.