In de doos lag een netjes gevouwen brief, oud en kwetsbaar, net als de handen die hem geschreven moeten hebben. Toen ik het papier openvouwde, viel er een klein, dof medaillonnetje in mijn handpalm. Ik pauzeerde even en liet het gewicht ervan bezinken, zowel fysiek als emotioneel, voordat ik mijn aandacht richtte op haar laatste woorden.
« Beste vriend, » begon het in een wankel maar bedachtzaam script. « Jarenlang ben je mijn baken geweest in een verder donkere en eenzame wereld. Je vriendelijkheid gaf me de kracht om door te gaan, zelfs toen het leven er het somberst uitzag. »
Haar woorden schetsten een beeld van een leven dat ooit gevuld was met liefde en gelach, maar dat geleidelijk door tijd en omstandigheden werd weggenomen. Ze had intens liefgehad, maar veel verloren, en door die verliezen had ze zich teruggetrokken in de schaduw. Mijn dagelijkse bezoekjes, hoe eenvoudig ze ook waren, waren haar reddingslijn naar de buitenwereld geweest – een herinnering aan het vermogen van de mensheid tot mededogen.