De nacht dat ze verdween
Het was een mistige avond in 1992 toen David Millers leven instortte.
Na zijn nachtdienst in de staalfabriek in Pittsburgh kwam hij thuis in een leeg huis – geen briefje, geen bordje, niets.
Het enige geluid kwam uit de kinderkamer op de bovenverdieping: een zacht slaapliedje dat steeds herhaald werd.
Twee wiegjes stonden naast elkaar. Twee babymeisjes – amper een jaar oud – sliepen vredig, gewikkeld in de dekens die hun moeder, Laura , met de hand had genaaid.
Maar Laura was weg. Helemaal weg.
David zocht overal: in ziekenhuizen, op luchthavens, bij vrienden thuis, maar het leek alsof ze van de aardbodem was verdwenen.
« Ik dacht dat ze was meegenomen, » vertelde hij jaren later aan een lokale verslaggever. « Toen dacht ik dat ze misschien was weggelopen. Maar diep van binnen… bleef ik gewoon wachten tot ze thuiskwam. »
De Vader die nooit opgaf
Het leven maakte het David niet makkelijk. Als alleenstaande vader van een tweeling, zonder spaargeld en zonder familie in de buurt, nam hij elke baan aan die hij kon krijgen: overdag monteur, ‘s avonds nachtwaker en in het weekend conciërge in een restaurant.
Buren herinnerden hem als « de man die nooit lachte ».
Maar elke ochtend, zonder uitzondering, vlocht hij het haar van Emma en Sophie in twee perfecte vlechten – precies zoals Laura dat vroeger deed.