Héctor en ik waren vijf jaar getrouwd. Vanaf de eerste dag dat ik zijn vrouw werd, was ik gewend geraakt aan zijn koele woorden en onverschillige blik. Héctor was niet agressief of luidruchtig, maar zijn apathie deed mijn hart met de dag meer en meer zinken.
Nadat we getrouwd waren, woonden we in het huis van zijn ouders in een wijk in Mexico-Stad.
Elke ochtend stond ik vroeg op om te koken, de was te doen en schoon te maken.
Elke avond zat ik te wachten tot hij terugkwam, en dan hoorde ik hem zeggen:
« Ja, ik heb al gegeten. »
Ik heb me vaak afgevraagd of dit huwelijk anders was dan een huurder zijn. Ik probeerde te bouwen, ik probeerde lief te hebben, maar het enige wat ik ervoor terugkreeg was een onzichtbare leegte die ik niet kon vullen.
Op een dag kwam Héctor thuis met een koud, uitdrukkingsloos gezicht.
Hij ging tegenover me zitten, gaf me de scheidingspapieren en zei droogjes: « Teken ze. Ik wil geen van ons beiden nog meer tijd verspillen. »
Ik verstijfde, maar was niet verbaasd. Tranen welden op en ik pakte de pen met trillende hand aan. Alle herinneringen aan het wachten op hem aan tafel, die momenten waarop ik midden in de nacht maagpijn had en het alleen moest doorstaan, kwamen plotseling terug als diepe wonden.
Nadat ik de brief had ondertekend, pakte ik mijn spullen in.
Er was niets in zijn huis dat van mij was, behalve wat kleren en een oud kussen, waar ik altijd op sliep.
Bijvoorbeeld.
Terwijl ik mijn koffer naar buiten sleepte, gooide Héctor een kussen naar me, zijn stem doorspekt met sarcasme: « Neem het mee en was het. Het valt waarschijnlijk snel uit elkaar. » Ik pakte het kussen aan en voelde een steek in mijn hart. Het was echt oud; de hoes was vervaagd, met vergeelde vlekken en gescheurde plekken.
Het was een kussen dat ik had meegenomen uit het huis van mijn moeder in een klein stadje in Oaxaca, waar ik studeerde. Ik heb het bewaard toen ik met zijn vrouw trouwde, omdat ik moeite had om zonder te slapen.
Hij klaagde er vroeger over, maar ik hield het. Ik verliet dat huis in stilte.