Ik doneerde een deel van mijn lever aan mijn man, in de overtuiging dat ik zijn leven redde. Maar slechts enkele dagen na de operatie nam de arts me apart en sprak woorden die alles wat ik dacht te weten aan diggelen sloegen: « Mevrouw, die lever was niet voor hem. » Op dat moment stortte mijn realiteit in en veranderde in iets wat ik me niet had kunnen voorstellen: een nachtmerrie waaruit ik nog steeds niet ben ontwaakt.
Ik had nooit gedacht dat liefde zo’n verwoestende prijs zou hebben.
Toen ik Daniel ontmoette aan de Universiteit van Michigan, was hij een charmante, zorgzame man die mijn boeken droeg en me kuste alsof er niets anders ter wereld toe deed. We trouwden jong en bouwden een leven op dat ik onwrikbaar achtte. Twintig jaar lang geloofde ik in ons. Ik geloofde in hem.
Dat geloof bracht me naar de operatietafel, waar ik een deel van mezelf opofferde om zijn leven te redden.
Bij Daniel werd cirrose vastgesteld, een plotselinge achteruitgang na jarenlange strijd tegen leververvetting. Hij dronk geen alcohol en zijn toestand verslechterde snel. Afgelopen voorjaar stelden artsen vast dat hij het zonder transplantatie niet nog eens zes maanden zou volhouden. Zijn zeldzame bloedgroep maakte donormatches vrijwel onmogelijk.
Toen we erachter kwamen dat ik donor was, beschouwde ik dat als een toevalstreffer. Ik aarzelde geen moment. Ik zei tegen het operatieteam: « Neem de mijne maar. »
Het herstel was bruut. Ik werd wakker met pijn, vastgeketend aan machines, mijn lichaam schreeuwde het uit de diepten van mijn ziel. Maar toen ze Daniel drie dagen later mijn kamer binnenbrachten – glimlachend, bleek, maar levend – voelde ik een immense opluchting. Hij kneep in mijn hand en zei: « Bedankt dat je mijn leven hebt gered, lieverd. »
En op dat moment leek alle pijn de moeite waard.
Maar twee dagen later veranderde er iets.
Dr. Patel, de transplantatiechirurg, wilde even onder vier ogen met me spreken. Zijn gezicht was ernstig en zijn toon voorzichtig. In zijn spreekkamer boog hij zich voorover en zei zachtjes:
“De lever was niet voor hem.”
Ik staarde hem verbijsterd aan. « Wat bedoel je? » fluisterde ik.
Hij legde uit: Er was een last-minute wijziging in de toewijzing van de transplantatie. Mijn lever werd omgeleid – naar een andere ernstig zieke patiënt. Een andere man. Een sterke. Daniel kreeg mijn lever helemaal niet.
Ik kreeg geen adem. Hoe kon Daniel nog leven? Waar bedankte hij me eigenlijk voor? Waar had ik me eigenlijk voor opgeofferd?
Dr. Patel vervolgde voorzichtig: « De lever van de overleden donor kwam die avond beschikbaar – een uiterst zeldzame samenloop van omstandigheden. Het ziekenhuis nam een administratieve beslissing. De mijne ging naar iemand anders. »
« Daniel kreeg toch een transplantatie, » zei hij. « Maar niet van jou. Diezelfde avond dook er een lever van een overleden donor op. »
Mijn hart brak. « Dus Daniel… heeft tegen me gelogen? »
« Ik kan geen commentaar geven op wat hij wel of niet weet. Maar mevrouw Thompson, u verdient transparantie. »
Terug in mijn ziekenhuiskamer begroette Daniel me met zijn gebruikelijke hartelijkheid. Maar zijn woorden klonken nu hol.
Ik keek hem in de ogen en vroeg: « Daniel, van wie heb je de lever weggenomen? »
Hij verstijfde – even maar. Toen glimlachte hij, kuste mijn hand en zei zachtjes: « Natuurlijk is het die van jou. Waarom stel je zo’n vreemde vraag? »
Toen wist ik dat hij loog.