Mijn man kondigde aan dat hij een week naar Engeland zou gaan voor een zakenreis. Hij drong erop aan dat ik thuisbleef en uitrustte, en hield vol dat het niet nodig was om zijn ouders op het platteland te bezoeken. Maar die dag vertelde mijn instinct me iets anders, dus nam ik de bus en besloot mijn schoonouders te verrassen.
Zodra ik de poort binnenkwam, was het niet de warme glimlach van mijn schoonmoeder die me als eerste opviel, noch de slanke gestalte van mijn schoonvader die de tuin veegde. Wat me deed verstijven, was de aanblik van een hele rij babyluiers die aan de waslijn hingen. Sommige hadden gele vlekken, andere droegen sporen van melk.
Ik stond als aan de grond genageld, niet in staat om te bewegen. Mijn schoonouders waren al ver in de zestig – veel te oud om een baby te krijgen. Ook had geen van onze familieleden een kind bij hen achtergelaten. En dan… van wie waren deze luiers?
Trillend stapte ik naar binnen. Het was ongewoon stil in huis, maar er hing een vage geur van babyvoeding. Op tafel stond een halflege fles. Mijn borstkas trok samen en mijn gedachten botsten. Zou mijn man iets voor me verborgen houden?
Toen, uit de oude slaapkamer waar mijn man en ik altijd logeerden, klonk het gehuil van een baby. Ik rende erheen, met trillende handen terwijl ik aan het slot rommelde. Zodra de deur openzwaaide, zag ik een pasgeboren baby op het bed liggen, zwaaiend met kleine armpjes en beentjes, terwijl mijn schoonmoeder zich haastig aan het omkleden was.
Ze verbleekte bij het zien van mij, alsof het bloed uit haar gezicht trok. Stotterend vroeg ik:
— Mam… van wie is deze baby?
Haar handen trilden, haar ogen schoten weg en ze fluisterde zachtjes:
—Haat ons alsjeblieft niet… dit kind draagt het bloed van onze familie.
Mijn lichaam verdoofde. De excuses van mijn man, zijn vreemde reizen, haar uitvluchten… alles in mijn hoofd stortte ineen.