Het verzoek was zo gewoon, zo vertrouwd, dat ik geen moment aarzelde.
Ik liep door de gang, liep zijn kamer binnen en deed de lamp uit, zonder ook maar naar binnen te kijken.
Nog half slapend ging ik terug naar bed en kroop onder de dekens.
Maar terwijl ik daar lag, drong er langzaam iets verontrustends tot me door. Ik realiseerde me iets dat me de adem benam.
Mijn zoon was niet thuis. Hij was eerder die dag met vrienden gaan kamperen.
Mijn hart maakte een sprongetje. Ik ging langzaam rechtop zitten en fluisterde in mezelf: « Dus… wie heeft er net tegen me gesproken? »
Angst en verwarring woedden in mij, maar ik dwong mezelf om op te staan.